Categorie archieven: actualiteit

kind (m/v)

Op de basisschool had dochter een vriendje dat dol was op onze verkleedkist. Met drie meiden en één jongen in huis waren de prinsessenjurken oververtegenwoordigd in genoemde kist. En daar was het de jongen, laten we hem Jeffrey noemen, precies om te doen. Als hij bij dochter kwam spelen, trippelde hij de hele middag in zachtroze gewaden door het huis. Hij drapeerde goudglanzende sjaals om zijn schouders en koos er zorgvuldig bijpassende sieraden bij. Jeffrey’s ouders echter waren bepaald niet gecharmeerd van de verkleedpartijen. Als het jochie werd opgehaald na de speelafspraak en het kind in de hal verscheen met zilverglitterende engelenvleugels op zijn rug, verzuchtte vader geïrriteerd: ‘Loop je weer in meidenkleren!’ Waarop Jeffrey schuldbewust de vleugels van zich afwierp en met een beteuterde blik in z’n ogen met z’n vader ons huis verliet. Arme jongen.

Aan Jeffrey moest ik denken toen de SIRE-campagne ‘Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn’ deze week van start ging. SIRE komt in het campagnefilmpje met een ‘onverwoestbare broek’ op de proppen, die jongens kunnen dragen tijdens het buiten spelen. Jongens willen, aldus SIRE, in hun spel risico’s nemen en ontdekken. Ze willen dóen. En daar is, horen we in het filmpje, de laatste jaren minder aandacht voor. ‘Jongens moeten stil zijn en luisteren’. Bovendien hebben ze te weinig mannelijke rolmodellen: er staan steeds meer vrouwen voor de klas.

De SIRE-campagne maakt me kwaad. In de eerste plaats omdat het lijkt alsof vrouwen de boosdoeners zijn in dit verhaal. Natuurlijk, er staan meer vrouwen dan mannen voor de klas. (Het CBS meldt dat het aandeel vrouwen dat les geeft in het basisonderwijs sinds 2005 is gestegen van 82 naar 87 procent in 2015.) Een gelijke man/vrouw-verdeling zou het meest ideaal zijn. Echter: ‘de feminisering van het onderwijs’ klinkt alsof het iets vreselijks is. ‘Alsof het een aandoening is waartegen je moet worden ingeënt. Dat je bij de dokter komt en zegt “o dokter, ik heb de laatste tijd weer zoveel last van feminisering”’, stelt Japke-d Bouma in haar column in NRC Is er nou te veel of te weinig feminisering? Eeuwenlang stonden er uitsluitend mannen voor de klas. De laatste veertig jaar wordt dit eindelijk gelijkgetrokken en neemt het aantal vrouwen in het onderwijs toe. Zoek voor de aardigheid eens via Google afbeeldingen naar ‘schoolklas jaren 50′. Je ziet dan al aardig wat vrouwen voor de klas. Toen ik trouwens de schoolfoto’s uit die tijd bekeek, dacht ik nog iets anders: juist de jaren 50 en 60 was dé tijd waarin het ‘stil zijn en luisteren’ hoogtij vierde. Onze ouders en grootouders en ook mijn generatie moesten echt wel stil zitten op school. Zes uur lang, iedere dag. En al die jaren gingen veel jongens na schooltijd buiten spelen, in bomen klimmen, fikkie stoken en vielen ze een gat in hun broek.

De campagne slaat de plank mis omdat het volgens mij om twee heel andere dingen gaat. Ten eerste zijn ouders banger geworden. Kinderen mogen aan geen enkel risico meer worden blootgesteld. Voor een deel terecht: het verkeer is drukker dan dertig jaar geleden. Ook zijn er steeds minder ruige terreintjes waar kinderen kunnen spelen met takken, stenen en modder. Bijna niets wordt meer aan het toeval overgelaten, kinderen worden met de auto gebracht en gehaald naar vioolles / hockey / peuteryoga / enzovoort. Hebben we twijfels over een opvoedvraagstuk, dan bespreken we dit niet met onze vrienden, maar met de orthopedagoog. Al deze overbezorgdheid leidt ertoe dat kinderen tere poppetjes worden. ‘Onuitstaanbare prinsjes en prinsesjes’ noemt een van mijn favoriete schrijvers Mirjam Schöttelndreier hen in Monsters van kinderen, draken van ouders. Deze prinselijke kinderen mógen niet buiten het hek spelen, want anders worden ze vies, komen ze enge mannen tegen, breken ze hun been of gaan ze doktertje spelen. Liever hebben ouders controle over ze, bijvoorbeeld in de speeltuin voor het huis, of worden ze achter tv of iPad geplaatst, want dat is veilig en lekker rustig. Ik denk dat die ouderlijke overbezorgdheid een van de oorzaken is dat kinderen minder vaak ‘kapotte broeken’ hebben.

Dit is een plaatje uit de gids van Top Toy, een Zweedse speelgoedfabrikant die speelgoed op genderneutrale wijze aanbiedt.

De allerbelangrijkste misser uit de campagne vind ik echter deze: het filmpje gaat helemaal niet over jongens. Het filmpje gaat over kinderen. Jongens én meisjes leren door te ontdekken en grenzen op te zoeken. Voor kinderen (m/v) is het spannend en leuk om in bomen te klimmen, scheikundige proefjes te doen, verschillende kleuren nagellak uit te proberen, met Barbies, autootjes en Lego te spelen. Veel jongens vinden het fijn om te klimmen, klauteren en schreeuwen. Veel meisjes vinden dat ook. Daarnaast zijn er jongens én meisjes die liever lezen, een kleurplaat kleuren of make-up op doen. Ouders die meteen ‘neeee, dat is voor jongens!’ schreeuwen, remmen de ontwikkeling van hun kind. Waarom moet een speelgoedwinkel streng worden gescheiden in een roze en een blauw segment? Waarom mogen meisjes geen korte haren en kunnen jongens geen rokje aan? Wat zou het mooi zijn als we bij de geboorte van een kind niet roepen ‘het is een meisje’, maar ‘hoera, er is een mens geboren!’

Kortom: laat kinderen zelf uitproberen wat bij ze past. En stimuleer ze bij het doen van deze ontdekkingen. Geef ze geen onverwoestbare broek, maar een onverwoestbaar gevoel van eigenheid en zelfvertrouwen.

Aanvullend: op 1 augustus las ik deze reactie op de campagne in Trouw, geschreven door Jens van Trigt en Hanneke Velten. Zeer mee eens: Sire-campagne doet jongens tekort en moedigt stereotiep gedrag aan 

theezakjeswijsheden

‘Today is the first day of the rest of your life.’ ‘Alles is mogelijk, als je maar durft’. Sinds het bestaan van Facebook en Instagram worden we dagelijks met inspirerende citaten om de oren geslagen. In het pre-Hyvestijdperk liep je hooguit in oma’s seniorenflat een paar spreuken tegen het lijf. In sierlijke letters stonden ze op een tegeltje geschilderd: ‘oost west, thuis best’. Of ‘zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’. Niets tegenin te brengen toch?  Toen in de jaren 90 de meditatiecursus zijn intrede deed, kwam de spirituele spreuk ons leven binnen. In bladen als Happinez stonden ze afgedrukt, bij foto’s van een stapel stenen langs een stromend beekje. Ze werden als extraatje meegeleverd op ansichtkaarten, die mijn vriendinnen en ik elkaar op verjaardagen stuurden. Met zo’n quote toonde je aan dat je een Diepe Denker was. Zo’n kaart was het bewijs van creativiteit, goede smaak en originaliteit.

Sinds de quotes op Facebook en Instagram worden verspreid, krijgen ze een pusherig karakter. ‘Je ziet direct waar we de zelfverbeteringsfocus hebben liggen,’ schreef Jacq. Veldman in een Volkskrantartikel van afgelopen zaterdag, De ondraaglijke lichtheid van de inspirerende spreuk. ‘Voornamelijk bij het idee dat je je hele leven zelf in de hand hebt.’ Veldman noemt de spreuken ‘dwangmatig positief ingestoken zelfhulpboeken in het klein’. Maar erger nog dan de spreuken op zichzelf, meent ze, ‘zijn de mensen die ze te pas en te onpas in je gezicht gooien – en daarna wijsneuzig om zich heen kijken. (…) Met het delen van de semi-diepzinnige wijsheid wordt degene die hem deelt zélf een beetje onderdeel van die wijsheid.’

Toch vind ik het delen van deze quotes op social media nog tot daar aan toe. Wijsneuzerige Facebookvrienden of twitterende coaches  kun je immers ontvrienden. Veel erger is het, dat de spiritualiteit nu zelfs de keuken binnendringt. Het is ons anno 2017 niet meer gegund argeloos een kopje thee te zetten. Een jaar of drie geleden verschenen voor het eerst theezakjes met dwingende connotaties als ’tea for two’ of ‘even een momentje voor jezelf’ op het label. ‘Dat maak ik zelf nog wel uit,’ dacht ik woest bij het openscheuren van zo’n zakje. Op dat moment kon ik echter niet bevroeden hoe het er heden ten dage voorstaat in theezakjesland. Geen enkel zichzelf respecterend merk heeft nog een simpel papieren label aan het zakje hangen. Iedere ochtend en middag word ik getergd met wijsheden als ‘happiness lies not in the pleasure, but the joy’. Was je al niet chagrijnig, dan zakte je humeur tot een dieptepunt, omdat het theezakje je er fijntjes op wijst dat je je eigen geluk volledig zelf in de hand hebt.

Maar het aller-, allerergst vind ik nog wel de vragen die me dagelijks brutaalweg gesteld worden door een bekend theemerk dat begint met een P. Ik ben tegenwoordig al op mijn hoede bij het openen van de voorraadbus: met dichtgeknepen ogen pak ik een zakje eruit en hang dit in het kokende water. Maar helaas, tussen mijn wimpers door komt dan toch die onvermijdelijke vraag op me af. ‘Wat is je droombaan?’ ‘Als jij een glazen bol had, wat zou je daar dan graag in willen zien?’ Of, het wordt steeds gekker: ‘Wat is iets wat nog niemand van je weet?’ Theemakers, houd hiermee op! Een vriend die met oprechte interesse een vraag stelt en daarna luistert en doorvraagt totdat ik ben uitgepraat: er is niets mooiers dan dat. Maar jij bént mijn vriend niet, theefabrikant. Je merknaam en de theesoort noemen, dat is genoeg. Laat mij weer gedachteloos een pot thee zetten asjeblieft. Wijsheden verkondigen en de vragen des levens beantwoorden doe ik graag op het moment dat het míj uitkomt!

 

 

 

lijdenstijd

Gekleurde chocolade-eitjes, Paas-VIP-party’s bij de lingeriewinkel en huppende paashazen op het meubelplein: ik heb niet zoveel met de ‘Vrolijk Pasen!’-cultuur. Maar de weken vóór Pasen vind ik een van de mooiste perioden van het jaar (het festivalseizoen, dat daarna aanbreekt, mag er natuurlijk ook zijn). Ik heb veel meer affiniteit met het lijden dan met die opgeklopte vrolijkheid. En dat komt niet omdat ik een zwartgallige somberaar ben. Integendeel, ik vind het heerlijk om in goed gezelschap te genieten van de fijne dingen die het leven biedt (zoals eerdergenoemde festivals). Maar juist omdát je beseft of zelfs accepteert dat het leven ook lijden is, komt er meer waardering voor de mooie, soms heel kleine dingen.

Ik houd van de weken voor Pasen. Twee weken geleden luisterde ik ademloos naar de Matthäus Passion. Ik had het stuk nog nooit live gehoord, het was een fantastische belevenis. De afgelopen dagen was ik in de Janskerk voor de viering van Palmzondag, Witte Donderdag en Goede Vrijdag. In feite is het lijdensverhaal een theaterstuk in vijf delen, eindigend op paaszondag. Het verhaal van het lijden en sterven van Christus: ik heb het al zo vaak beluisterd, maar elke keer hoor ik weer wat nieuws. Het staat symbool voor de hoop. Er is lijden, er is afzien, maar daarna wordt het beter. Het hoeft niet per se goed te komen, het wordt anders: maar altijd gloort er licht aan de horizon. ‘Het kruis als symbool van lijden en dood zal verlossing brengen,’ schrijft filosoof Piet Winkelaar erover in Trouw (14 april 2017). ‘Het passieverhaal staat in onze cultuur symbool voor hoe mensen met hun lijden kunnen omgaan.’ Winkelaar meldt overigens, volkomen terecht, dat niet alleen dit verhaal ons wijst op de realiteit van lijden en dood. Ook Boeddha, Lao Tse, Socrates en vele anderen doen dit.

In dezelfde krant staat een interview met mijn lievelingspsychiater Dirk De Wachter, de ‘verdrietdokter’ die stelt dat het elke dag een beetje Goede Vrijdag zou moeten zijn. ‘We lijken het lijden verleerd,‘ zegt hij. ‘De westerse samenleving creëert de illusie dat er geen lijden is. Ik noem dat de leukigheidscultuur. Je ziet het op Facebook, al die feestjes, de pretparkerigheid. Ik heb niets tegen mensen die zich amuseren, maar ik merk dat we het onvermijdelijke lijden ontkennen.’ De Wachter constateert dat er wel meer aandacht komt voor het lijden in het geseculariseerde Nederland: ‘Alsof er een barst zit in de leukigheidscultuur, dat het even oké is om naar Bach te luisteren.’ Die ene dag per jaar, Goede Vrijdag, is echter te weinig om bezig te zijn met lijden, vindt De Wachter. Er moet meer aandacht komen voor het lijden.

Maar hoe dan? Is het een idee om massaal ons verdriet op Facebook uit te storten? Ik vind van niet. Natuurlijk is het mooi als mensen op sociale media niet alleen de blije, maar ook de nare dingen van het leven  delen. Daarmee toon je je kwetsbaarheid. Maar je kunt ook koketteren met je ellende. Dat zie je bijvoorbeeld bij emo-tv: het verdriet van mensen wordt hier ingezet als vermaak. Zoals bij het jaarlijkse kijkcijferkanon The Passion. Het is te prijzen dat het paasverhaal door dit tv-programma bij een breed publiek bekend wordt. Maar wat heb ik altijd te doen met de mensen die, lopend naast het helverlichte witte kruis, huilend hun kommer en kwel met miljoenen sensatiebeluste kijkers delen. Voor dat moment lucht het misschien op, maar voor de lange termijn lijkt het me toch fijner als je je leed op een andere manier een plaats kunt geven. Net als De Wachter pleit ik ervoor om juist in de intimiteit van huiskamer of kroeg meer voor de dag te komen met onze eenzaamheid, ons verdriet en onze schaamte. Dit te delen met familie, geliefden of vrienden leidt heus niet meteen tot een oplossing. Maar wel tot herkenning en verlichting. Een lichtpuntje aan het eind van de lijdenstijd.

niet negatief

Sinds 1 maart is schrijver Marnix Pauwels een maand lang niet negatief. Hij schrijft er  dagelijks blogs over en twittert over zijn ervaringen via  @nietnegatief. ‘Zowel on- als offline zal ik niemand afzeiken, bekritiseren of proberen te beschadigen. Ik zal niet klagen en niemand de maat nemen,’ heeft hij zich voorgenomen. Ik volg zijn blogs met interesse. En ik kan me er zó in vinden. Een ander nieuw twitteraccount is @tevredenlander, dat mensen ‘uitnodigt na te denken en te delen over waarover je tevreden bent in Nederland.’

Waarom spreken deze initiatieven me zo aan? In de eerste plaats vanwege het verfrissende tegengeluid. En in de tweede plaats omdat me een spiegel wordt voorgehouden. Want al ben ik een tamelijk blij ei, ik laat me in persoonlijke (WhatsApp-)discussies zo nu en dan verleiden tot bijna literair te noemen vilein proza – en ik schep er nog genoegen in ook. De blog ‘boze appjes’ van Marnix leek dan ook speciaal voor mij geschreven.

Op twitter, Facebookpagina’s en online nieuwssites geven mensen elkaar er vaak van langs. Onschuldige discussies kunnen er genadeloos uit de hand lopen omdat mensen hun gelijk willen halen. Heeft een politicus iets gezegd wat jou niet aanstaat? Daar worden de emmers vol drek op zijn of haar Facebookpagina omgekeerd. Zegt iemand iets onaardigs over jouw favoriete zanger / tv-held / schrijver / huisdier? Gevierendeeld moet hij worden, en wel direct. Zit je te wachten op een pakje dat niet op tijd bezorgd wordt? Hop, meteen gaat er een woedende tweet de wereld in. Internet is de perfecte uitlaatklep voor gefrustreerde lieden die het een uitdaging vinden anderen zo hard mogelijk te treffen. Heerlijk anoniem, zonder je af te vragen hoe kwetsend je uitingen kunnen zijn.

Minder schokkend, maar erg vermoeiend, is het eindeloze gejeremieer over de kleinste dingen. Maandagochtend, een regenbui, de verkiezingen, de uitslag van de verkiezingen, de formatie – iedereen doet er zijn of haar zegje over. En waarom eigenlijk? Wat maakt mopperen zo aantrekkelijk? Daar zijn drie redenen voor, vertelt geluksprofessor Patrick van Hees in een artikel op de site van de NOS. De negativity bias, vrijheid van meningsuiting en de invloed van politici en media. De aanleiding voor het artikel is de CBS-conclusie dat bijna 90% van de Nederlanders zich gelukkig voelt. En toch klagen we steen en been. Patrick van Hees stelt dat we zijn getraind om negatieve dingen eerder te zien dan positieve dingen, de negativity bias. Dit is een overlevingstechniek uit de oertijd. Ook zegt Van Hees dat er een overdreven focus is op het negatieve: als je in de media hoort dat iets fout gaat, worden deze klachten snel overgenomen.

Zelf denk ik dat klagen ook een gevoel van politieke correctheid of zelfs superioriteit kan geven: ‘Kijk mij eens kritisch nadenken’. ‘Ik ben het niet snel met iemand eens.’ Kritisch zijn is natuurlijk goed, je hoeft niet alles te pikken. En als een pakje niet bezorgd wordt is klagen alleen maar effectief; je hebt immers recht op dat product. Maar klagen om het klagen veroorzaakt een negatieve sfeer. En dat is wat initiatieven als  #nietnegatief en #tevredenlander proberen te doorbreken. Maar hoe dan? Door lief en aardig te zijn en alles over je heen te laten komen? Nee. Marnix geeft een paar tips in een van zijn eerste blogs: je hoeft niet altijd te reageren. Gun die ander het laatste woord. En niks is persoonlijk: als iemand je afzeikt, gaat het altijd over die ander.

Ik word er blij van. En het daagt me uit. Door me in te spannen niet negatief te zijn, doorbreek ik mijn vaste patronen. In een wereld waarin we soms overstelpt worden door narigheid klamp ik me vast aan dit soort lichtpuntjes.

 

 

alternatieve feiten

Rode hond, kinkhoest, mazelen, difterie – tegen al deze ziekten werden zoon en dochter jaren geleden ingeënt. Het consultatiebureau vertelde me dat de prikken nodig waren. Ik twijfelde geen seconde aan dit advies. Waarom zou ik? Mede-moeders wezen me echter op de stichting Krities Prikken. Wist ik wel wat de gevolgen konden zijn van zo’n inenting?  En wie zei me dat het toegediende goedje wel echt het juiste serum zou zijn? Nee, hun kinders werden niet aan de consultatiebureauprikzucht overgeleverd. Trouwens, waren de voedingsrichtlijnen wel in de haak?

Noem me naïef, maar ik volgde probleemloos het Rijksvaccinatieprogramma. Ook vertrouw ik blindelings op de deskundigheid van de loodgieter, de boekhouder, de kapper en de buschauffeur. Toen ik studeerde ging ik ervan uit dat de colleges van mijn docenten op wetenschappelijke feiten waren gebaseerd. En als ik mijn krant lees, twijfel ik er niet aan dat de juiste bronnen zijn geraadpleegd en dat er hoor en wederhoor is toegepast. Misschien is dit een oliedomme grondhouding. Maar ik vind het een zegen dat ik niet voortdurend hoef na te denken of het wel klopt wat ik lees, eet, hoor en zie. Stel je voor dat ik de hele dag alles zou moeten wantrouwen: is de melk die ik in mijn winkelmandje stop niet vergiftigd? Krijg ik geen nepgeld terug van de caissière? Ik ben er dankbaar voor dat ik in een land woon waar ik dit vertrouwen kán hebben. Ik ben blij met de journalistiek, de rechtspraak en de wetenschap: zij zorgen ervoor dat ik in discussie kan op basis van kennis van zaken. Dat ik me niet hoef te bedienen van onderbuikgevoelens. Dat ik mijn meningen op feiten kan baseren en dat ik, als ik ergens iets van wil of moet vinden, de juiste afweging kan maken.

Want kritisch ben ik zeker. Ik heb zo mijn meningen. Je mening geven is echter iets anders dan lukraak iets schreeuwen omdat je zo graag je eigen stemgeluid hoort. Ik schrik van uitspraken als ‘een feit is ook maar een mening‘. En van de makkelijke manier waarop iets wat niet in je straatje past, aan de kant wordt geschoven. Een vrouwenmars waar miljoenen vrouwen wereldwijd aan deelnamen? Meneer Trump besteedde er geen aandacht aan. En dat er aanzienlijk minder aanwezigen waren bij zijn inhuldiging dan tijdens die van Obama, werd afgedaan als manipulatie van de pers. Er was sprake van ‘alternatieve feiten’. Waar kennis voorheen macht was, wordt expertise nu als onzin afgedaan. Deskundigen zijn ‘elitair’.

Ik wil de nuance terug. Een discussie gebaseerd op argumenten. Een debat waarin mensen elkaar in hun waarde laten. En dus pleit ik ervoor om de verongelijkte toon in (Twitter-)discussies om te buigen naar het kritisch bevragen van jezelf. Als je rept van ‘steeds hogere kosten’ of ‘steeds minder mensen’, om welke hoeveelheden gaat het dan precies? Heb je dat uitgezocht? Welk boek heb je gelezen, welk onderzoek heb je gedaan voordat je je mening uitbraakte? Durf te lezen. Durf te luisteren. Geef je mening als het moet, vertrouw op feiten als het kan. Zo breng je nuance aan in het debat. En nuanceringen, daar kom je verder mee dan met alternatieve feiten.*

*NB: dit is geen feit, maar een mening.

 

 

 

overstappen

Lang geleden had het woord ‘overstappen’ één heldere, eenvoudige betekenis. Je had het dan over die zenuwslopende toestand waarbij je je na het verlaten van je trein langs dichte mensenmassa’s op de roltrap naar boven wurmde en koortsachtig dwars door de kluwen reizigers in de stationshal rende, om vervolgens struikelend een trap af te dalen naar het perron dat in het Spoorboekje stond aangegeven. Nipt op tijd zeeg je neer in het boemeltje richting Winterswijk: het overstappen was gelukt.

Sinds de privatisering van de nutsbedrijven en de opheffing van het ziekenfonds heeft ‘overstappen’ een andere lading gekregen. Het is een woord dat vooral opduikt in de drukke decembermaand, een maand waarin je met de tong op de schoenen je werk aan het afronden bent en tegelijkertijd probeert alle feestelijkheden in te plannen, daarbij rekening houdend met agenda’s van familieleden, exen en nieuwe geliefden. Net als je voorzichtig durft te denken dat alles onder controle is, gaat de bel. Twee frisgekapte, in sportieve jacks gestoken studenten staan voor de deur en stellen brutaalweg de vraag: ‘Bij welke energieleverancier bent u aangesloten?’ Als ik, totaal overrompeld, deze privacygevoelige informatie aan de twintigers geef, schudden ze meewarig het hoofd: weet ik wel dat ik bij Frisse Westenwind punt nl vele malen voordeliger uit ben? Ik krijg het dringende advies om over te stappen, nu meteen, in mijn eigen deuropening – doe ik dat niet, dan laat ik vele euro’s voordeel én een gratis tablet liggen! De studenten zijn niet de enigen die deze weken bij me aankloppen. Via de mail en telefonisch ben ik door diverse zorgverzekeraars benaderd met het verzoek om te kiezen voor lagere ziektekosten, kortere wachtlijsten en een veel completer pakket. Stap over, mevrouw Leever! NU!

Maar ik begin er niet aan. Overstappen is gedoe. En gedoe, daar zit ik niet op te wachten. Begrijp me goed: ik ben altijd te porren voor iets nieuws. Experimenteel theater, een pas geopend eetcafé, een onbekend festival – doorgaans sta ik vooraan. Maar gaat het om leveranciers, dan ben ik oerconservatief. Bellen doe ik sinds mensenheugenis via ons voormalige staatstelefoniebedrijf. Gas, licht, water, internet, verzekeringen – in een grijs verleden zette ik mijn handtekening onder een contract, en daar blijft het bij. Wat kunnen mij die paar euro’s meer of minder schelen. Wat ik hier bespaar, geef ik daar weer uit. Ik betaal elke maand voor iets wat moet werken. En het werkt, dus blijf ik zitten waar ik zit. Waarom zou ik me al die onnodige administratieve rompslomp op de hals halen? In dit leven vol twijfels en onzekerheden vind ik het van een heerlijke vastberadenheid getuigen om te weigeren gebruik te maken van de zegeningen van de marktwerking. Nee hoor, bedankt. Ik stap niet over! 

 

blogbesognes

bloggenJaaa, mijn blog is weer online! Na maandenlange online-offlineperikelen in het voorjaar verdween mijn site afgelopen zomer plotseling in een zwart gat. De details zal ik je besparen, maar het kostte me heel wat mails en telefoontjes vanaf mijn vakantieadres in Frankrijk en andere ellende om in elk geval mijn twee domeinnamen weer terug te krijgen. Dit lukte me met dank aan de alleraardigste mensen van punt nl-waakhond SIDN. Vervolgens heb ik een nieuwe site voor de schone schrijfster laten maken. Ik had me er al treurend bij neergelegd dat ik al mijn privéblogs kwijt was, tot ik afgelopen weekend een telefoontje kreeg van één van mijn Lunettenmaatjes, Jos Geluk. Op wonderbaarlijke wijze wist Jos met een geheimzinnige tijdmachine mijn blogs van maart 2015 tot en met maart 2016 terug te krijgen. Zie hier het resultaat: ik kan weer bloggen. Dank je wel Jos!

Excuses aan mijn trouwe blogabonnees die gisteren een mailbombardement van oude blogs over zich heengestort kregen. Dat komt omdat alles opnieuw online moest worden gezet. De komende tijd krijg je gewoon af en toe weer eens een beschaafd blogje opgestuurd. Of net even iets minder beschaafd. Alleen al het feit dat ik me weer gevraagd en ongevraagd in dingen & zaken kan mengen maakt me erg blij. Ik was niet weg; maar toch voelt het een beetje als thuiskomen.

zelf doen (1)

Eens per maand laat mijn cv-ketel het afweten. Meestal helpt het dan om de reset-knop in te drukken. Werkt dit niet, dan bel ik de woningcorporatie. Vervolgens verschijnt er een alleraardigst heerschap bij mij thuis die de boel weer aan de praat krijgt. O, huren is zo ideaal. Maar vandaag gaat het anders. De juffrouw van de woningcorporatie is onverbiddelijk: ze verbindt me niet door met het installatiebedrijf. ‘De ketel moet bijgevuld worden,’ legt ze uit. ‘Dit is een taak voor de huurder. De monteur komt niet bij u langs.’ Behulpzaam verwijst ze me naar een instructievideo op de website. Daar sta ik dan, bibberend op de koude keukenvloer.

Dit keer moet ik genoegen nemen met een virtuele man. Opgewekt vertelt de online monteur me hoe ik dit varkentje dien te wassen. In vijf eenvoudige stappen op weg naar een verwarmde woning. Zo’n ketel bijvullen is kinderspel! IJverig ga ik aan de slag. Helaas ziet de situatie er in mijn huis nogal anders uit dan op de video. Bij mij geen kraan naast de ketel: ik moet de slang aansluiten op de radiator in de badkamer. En als ik dat na drie telefoontjes met de woningcorporatie voor elkaar heb, neemt de druk op ketel met geen millibar toe. Zelf doen lukt me niet.

Steeds vaker moeten we doe-het-zelven. En dat maakt het leven minder leuk. Ik mis de mensen. Bij de bibliotheek bijvoorbeeld. Vroeger maakte ik een praatje bij het inleveren van mijn boeken: ‘Wist u dat het laatste hoofdstuk eruit is gescheurd?’ Tegenwoordig leg ik mijn boeken stuk voor stuk op een traag wiebelende lopende band. Een lopende band overigens die regelmatig hapert, zodat er tóch nog een mens bij moet komen. Ook in telefoongesprekken met bedrijven mis ik het contact: ‘Heeft u een vraag over een betaling, kies 1. Heeft u een vraag over uw abonnement, kies 2.’ Hoopvol wacht ik tot ik éindelijk een echte mevrouw te spreken krijg. Intussen lispelt het bandje op verwijtende toon: ‘Wist u dat  al deze informatie óók te vinden is op onze website, www.eenverzekeringafsluitendoejegemakkelijkzelf.nl?’ Met andere woorden: dom wicht, kon je dit nou echt niet zélf?

Die doe-het-zelfcultuur: ik ben er klaar mee. Instructievideo’s en robots zijn vast efficiënt en goedkoop, maar ze geven je geen goed gevoel. Daar komt nog bij dat ik sommige dingen misschien zelf kán, maar gewoon niet wíl. Als ik erg mijn best doe kan ik ongetwijfeld zelf mijn btw-aangifte doen. Of een visitekaartje ontwerpen. Of nieuwe updates op mijn MacBook installeren. Maar ik vind het heerlijk dat anderen dit voor me regelen. Ik hoef niet overal goed in te zijn. En er is al meer dan genoeg wat ik zelf moet doen.

Mijn huis is weer warm trouwens. Dank voor je hulp, buurman Bob!

zelf doen (2) verschijnt binnenkort en gaat over ‘helemaal zelf een partner zoeken’ 

vaarwel thyrax duotab

De keuken schrobben en de vloeren dweilen: je doet het wekelijks, maar het valt niemand op. Pas als je een maand niet dweilt krijg je commentaar: ‘Wat een bende in de keuken! En wat kleeft die vloer!’ Zo werkt het ook met het schildkliermedicijn Thyrax. Je neemt het dagelijks in, zodat je lichaam probleemloos functioneert. Maar slik je het stofje een maand of langer niet, dan zijn de rapen gaar. In stilte doet het zijn goede werk.

Na de geboorte van dochter kreeg ik vermoeidheidsklachten die voort bleken te komen uit een te traag werkende schildklier. Een blauw pilletje bood uitkomst: Thyrax duotab. Ik slik het al bijna zestien jaar. Je komt er nooit meer vanaf. Stop je met innemen, dan leidt dat tot een langzame dood.

Ik sta er nooit bij stil dat ik een schildklierafwijking heb. Waarom zou ik ook. Thyrax duotab, eerst in een knus glazen potje met schroefdop en tegenwoordig in doordrukstrip, ligt al jaren op mijn nachtkastje. Zodra de wekker gaat neem ik mijn medicatie. Eens in het jaar laat ik mijn bloedspiegel controleren. En that’s it. Niets aan de hand. Twee weken geleden echter stond er in de krant dat de pillenvoorraad op is. Fabrikant Aspen verhuist de fabriek naar Duitsland en de productie van Thyrax komt ‘door een fout in de planning’ een half jaar stil te liggen. Hoe is het mogelijk! Vanaf februari is mijn medicatie niet meer bij de apotheek verkrijgbaar. Er zijn wel andere middelen met de werkzame stof levothyroxine in de handel, maar de overstap schijnt bij een derde van de patiënten tot problemen te leiden. Bijna alle patiënten met deze aandoening gebruiken Thyrax duotab en de dosering luistert heel nauw. Ben je verkeerd ingesteld, dan kan dit leiden tot hartkloppingen, vermoeidheid, concentratieproblemen, depressies en andere narigheid.

Ook voor apothekers en de Schildklier Organisatie Nederland kwam het bericht van het medicijntekort onverwacht. Hoe kan het dat een producent mensen die afhankelijk zijn van medicatie zo dupeert? Patiënten moeten nu massaal naar de huisarts om over te stappen op andere medicijnen. Op eigen kosten mogen we onze bloedspiegel laten controleren. Ik ben een nuchter type; maar dit maakt me kwaad. Het gaat hier om een medicijn dat van levensbelang is voor zo’n 350.000 mensen in Nederland. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de uitkomst van het overleg in de Tweede Kamer vanavond over‘Medicijntekorten in het algemeen en het tekort aan Thyrax in het bijzonder’. Want dat de productiestop van zo’n belangrijk medicijn louter een ‘planningsfout’ is, maak je mij en mijn mede-Thyraxgebruikers niet wijs.

filosofie van de goede voornemens

Goede voornemens? Leuk idee, maar maak ze vooral met een ‘lange-termijnbril’ op, stelt de organisatie van het Filosofisch Café in het Utrechtse café Hofman. Ik was er gisteravond bij een lezing van Marcus Düwell, hoogleraar ethiek aan de Universiteit Utrecht.

Ik maak al jaren geen goede voornemens meer. Toekomstplannen genoeg, maar ik koppel ze liever niet aan een datum. Wel ben ik het jaar fris begonnen met een nieuwjaarsduik in de Noordzee – een geweldige ervaring! Met vriendin M.,  m’n dochter en honderden anderen renden we massaal het koude water in. Voor mij was het een markering. De afsluiting van een periode, de start van een nieuwe fase in m’n leven. Die nieuwe fase zie ik als een overzichtelijk tijdperk. Marcus Düwell kijkt liever wat verder vooruit. Op z’n minst tot 2116. ‘Ons handelen vindt plaats in de horizon van verwachting, van dingen die we hopen en vrezen,’ zegt hij tijdens het Filosofisch Café. ‘We handelen in de context van de moraal: “is dit handelen oké, had ik niet beter iets anders kunnen doen?”‘ Düwell werpt de vraag op of we ons verantwoordelijk moeten voelen voor de levensmogelijkheid van toekomstige generaties. ‘Waarom zouden we duurzaam moeten leven? Is dat geen rare betutteling? Je kunt alleen verantwoordelijk zijn voor iets waar je invloed op hebt.’

De politiek kijkt veel te weinig naar de verre toekomst, stelt Düwell. Had ze dat wel gedaan, dan had de vluchtelingencrisis wellicht voorkomen kunnen worden. En ook als je kijkt naar ons klimaat is een lange-termijnvisie noodzakelijk. ‘Bij het nadenken over de toekomst moet de moraal een centrale rol spelen. Filosofen hebben grote verhalen ontwikkeld over het doel van de geschiedenis en de hoop op een goede toekomst. Bijvoorbeeld het idee dat technologische vooruitgang tot een betere wereld leidt. Die verhalen zijn nu niet meer zo populair. Maar we beïnvloeden de toekomst nu meer dan ooit, ook al zien veel auteurs uit de 20e eeuw de mens als een min of meer mislukt project. Voor mij heeft de positie van de toekomst te maken met hoop. Als we de liberale maatschappij serieus nemen, moeten we het politieke proces veranderen. De politiek heeft daarom instrumenten nodig om de lange-termijnvisie te waarborgen.’

Wat me vooral bijblijft uit de lezing is Düwells uitspraak: ‘Wij kunnen beslissen ons iets aan te trekken van toekomstige generaties.’ Die keuze hebben we. We kunnen kiezen voor de hoop. En dat is meer dan een goed voornemen.

Hier vind je meer info over het programma van Studium Generale, waaronder het Filosofisch Café