lijdenstijd

Gekleurde chocolade-eitjes, Paas-VIP-party’s bij de lingeriewinkel en huppende paashazen op het meubelplein: ik heb niet zoveel met de ‘Vrolijk Pasen!’-cultuur. Maar de weken vóór Pasen vind ik een van de mooiste perioden van het jaar (het festivalseizoen, dat daarna aanbreekt, mag er natuurlijk ook zijn). Ik heb veel meer affiniteit met het lijden dan met die opgeklopte vrolijkheid. En dat komt niet omdat ik een zwartgallige somberaar ben. Integendeel, ik vind het heerlijk om in goed gezelschap te genieten van de fijne dingen die het leven biedt (zoals eerdergenoemde festivals). Maar juist omdát je beseft of zelfs accepteert dat het leven ook lijden is, komt er meer waardering voor de mooie, soms heel kleine dingen.

Ik houd van de weken voor Pasen. Twee weken geleden luisterde ik ademloos naar de Matthäus Passion. Ik had het stuk nog nooit live gehoord, het was een fantastische belevenis. De afgelopen dagen was ik in de Janskerk voor de viering van Palmzondag, Witte Donderdag en Goede Vrijdag. In feite is het lijdensverhaal een theaterstuk in vijf delen, eindigend op paaszondag. Het verhaal van het lijden en sterven van Christus: ik heb het al zo vaak beluisterd, maar elke keer hoor ik weer wat nieuws. Het staat symbool voor de hoop. Er is lijden, er is afzien, maar daarna wordt het beter. Het hoeft niet per se goed te komen, het wordt anders: maar altijd gloort er licht aan de horizon. ‘Het kruis als symbool van lijden en dood zal verlossing brengen,’ schrijft filosoof Piet Winkelaar erover in Trouw (14 april 2017). ‘Het passieverhaal staat in onze cultuur symbool voor hoe mensen met hun lijden kunnen omgaan.’ Winkelaar meldt overigens, volkomen terecht, dat niet alleen dit verhaal ons wijst op de realiteit van lijden en dood. Ook Boeddha, Lao Tse, Socrates en vele anderen doen dit.

In dezelfde krant staat een interview met mijn lievelingspsychiater Dirk De Wachter, de ‘verdrietdokter’ die stelt dat het elke dag een beetje Goede Vrijdag zou moeten zijn. ‘We lijken het lijden verleerd,‘ zegt hij. ‘De westerse samenleving creëert de illusie dat er geen lijden is. Ik noem dat de leukigheidscultuur. Je ziet het op Facebook, al die feestjes, de pretparkerigheid. Ik heb niets tegen mensen die zich amuseren, maar ik merk dat we het onvermijdelijke lijden ontkennen.’ De Wachter constateert dat er wel meer aandacht komt voor het lijden in het geseculariseerde Nederland: ‘Alsof er een barst zit in de leukigheidscultuur, dat het even oké is om naar Bach te luisteren.’ Die ene dag per jaar, Goede Vrijdag, is echter te weinig om bezig te zijn met lijden, vindt De Wachter. Er moet meer aandacht komen voor het lijden.

Maar hoe dan? Is het een idee om massaal ons verdriet op Facebook uit te storten? Ik vind van niet. Natuurlijk is het mooi als mensen op sociale media niet alleen de blije, maar ook de nare dingen van het leven  delen. Daarmee toon je je kwetsbaarheid. Maar je kunt ook koketteren met je ellende. Dat zie je bijvoorbeeld bij emo-tv: het verdriet van mensen wordt hier ingezet als vermaak. Zoals bij het jaarlijkse kijkcijferkanon The Passion. Het is te prijzen dat het paasverhaal door dit tv-programma bij een breed publiek bekend wordt. Maar wat heb ik altijd te doen met de mensen die, lopend naast het helverlichte witte kruis, huilend hun kommer en kwel met miljoenen sensatiebeluste kijkers delen. Voor dat moment lucht het misschien op, maar voor de lange termijn lijkt het me toch fijner als je je leed op een andere manier een plaats kunt geven. Net als De Wachter pleit ik ervoor om juist in de intimiteit van huiskamer of kroeg meer voor de dag te komen met onze eenzaamheid, ons verdriet en onze schaamte. Dit te delen met familie, geliefden of vrienden leidt heus niet meteen tot een oplossing. Maar wel tot herkenning en verlichting. Een lichtpuntje aan het eind van de lijdenstijd.

wij

‘Ik ga proberen te zeggen wie wij zijn. En dan bedoel ik niet ik, de schrijver en jij, de lezer. Maar het grote wij, dat reikt tot ver voorbij de muren van het huis, de trein, of het vliegtuig waarin je dit boek leest.’ Zo begint Wij van ‘stand-upfilosofe’ Laura van Dolron. Het boekje is de tekst van de gelijknamige theatervoorstelling waarmee de schrijfster door het land trok.

WIJ. Het is een lastig persoonlijk voornaamwoord. IK en JIJ zijn tenminste duidelijk. ZIJ en HIJ ook. Je weet meteen om wie het gaat. Met WIJ, JULLIE en ZIJ is dat lastiger – wie horen daar precies bij? WIJ heeft bovendien iets zelfingenomens. Iets arrogants. Of, zoals Laura van Dolron schrijft: ‘Wij. Er brandt een warm lichtje, er zoemen bijen omheen, maar er staat ook een hek dat dichtklapt. Afhankelijk van aan welke kant je staat, klinkt dat geluid afschuwelijk of geruststellend.’

Wij heeft inderdaad twee kanten. Een comfortabele en een beklemmende kant. Mensen zijn gezelschapsdieren: in een groep is het aangenaam en vertrouwd. Dat geldt ook voor liefdesrelaties. Jezelf de helft van een stel te weten geeft een warm en speciaal gevoel. Vertellen dat ‘we’ zaterdag naar de film zijn geweest klinkt prettiger dan ‘ik ging naar de bioscoop’. De laatste zin kan eenzaamheid impliceren: ‘Joh, ging je helemaal alleen?’ Een groep is veilig,  een groep is gezellig. ‘Alleen is maar alleen,’ wordt er vaak gezegd. Veel stelletjes hebben de neiging voortdurend in de wij-vorm praten, ook op momenten dat de ander zich niet aan hun zij bevindt. Alsof ze samen één entiteit zijn. Het lijkt erop dat het belangrijk is om te laten weten dat je iets niet in je eentje hebt meegemaakt. Als je een meervoud bent, neemt de waarde van een belevenis blijkbaar toe.

Jezelf onderdeel maken van een ‘wij’ heeft echter ook iets gemakzuchtigs. Je hoeft niet meer te opereren als individu. Je bent onderdeel van een geheel. Je hoeft niet meer zelf te denken; je kunt je verschuilen achter de mening van de groep. Terwijl die individuen met die unieke meningen elkaar juist zo goed kunnen aanvullen.  De groep wordt dan een team, geen eenheidsworst. ‘Wij’ kan ook een uitsluitmechanisme vormen: jij hoort er niet bij. Niet bij mij en mijn nieuwe partner. Niet bij mij en de mensen met wie ik in het verleden van alles beleefde. Niet bij onze politieke partij, onze wijk, onze voetbalclub. Niet bij ons land, niet bij ‘ons soort mensen’.

Maar wie ben je dan eigenlijk? Wie is die WIJ? Op die vraag antwoordt Laura aan het einde van het boek: ‘Wij zijn als de geliefde die het uitmaakt met de mededeling “Ik ga bij je weg om mezelf te vinden”. Dat werkt nooit. (…) Je krijgt alleen maar een nog grotere identiteitscrisis dan die je al had, omdat je die ene persoon wegstuurt in wie je jezelf zou kunnen vinden.’ Ze schrijft verder: ‘Wij verzetten ons tegen mensen die ons kunnen helpen met het vinden van onze verlangens, onze vragen, onze pijn. Die vinden we (…) door onszelf even te vergeten, in een stap dichterbij een ander mens en daardoor misschien een stap dichter bij onszelf.’ Met andere woorden: zoek de anderen op. Zij zijn het antwoord.

Ik werd soms helemaal kriegel van al het wij-gebruik in het boek. Neeee, voelde ik in al mijn vezels, ik ben ik, ik ben geen wij! Maar, zoals Laura schrijft, belangrijker dan de discussie ‘wij – zij’ of ‘wij – ik’ is het om de verbinding te zoeken. En daarbij hoeven ‘jij & ik’ wat mij betreft niet per se een ‘wij’ te worden.

 

 

 

 

niet negatief

Sinds 1 maart is schrijver Marnix Pauwels een maand lang niet negatief. Hij schrijft er  dagelijks blogs over en twittert over zijn ervaringen via  @nietnegatief. ‘Zowel on- als offline zal ik niemand afzeiken, bekritiseren of proberen te beschadigen. Ik zal niet klagen en niemand de maat nemen,’ heeft hij zich voorgenomen. Ik volg zijn blogs met interesse. En ik kan me er zó in vinden. Een ander nieuw twitteraccount is @tevredenlander, dat mensen ‘uitnodigt na te denken en te delen over waarover je tevreden bent in Nederland.’

Waarom spreken deze initiatieven me zo aan? In de eerste plaats vanwege het verfrissende tegengeluid. En in de tweede plaats omdat me een spiegel wordt voorgehouden. Want al ben ik een tamelijk blij ei, ik laat me in persoonlijke (WhatsApp-)discussies zo nu en dan verleiden tot bijna literair te noemen vilein proza – en ik schep er nog genoegen in ook. De blog ‘boze appjes’ van Marnix leek dan ook speciaal voor mij geschreven.

Op twitter, Facebookpagina’s en online nieuwssites geven mensen elkaar er vaak van langs. Onschuldige discussies kunnen er genadeloos uit de hand lopen omdat mensen hun gelijk willen halen. Heeft een politicus iets gezegd wat jou niet aanstaat? Daar worden de emmers vol drek op zijn of haar Facebookpagina omgekeerd. Zegt iemand iets onaardigs over jouw favoriete zanger / tv-held / schrijver / huisdier? Gevierendeeld moet hij worden, en wel direct. Zit je te wachten op een pakje dat niet op tijd bezorgd wordt? Hop, meteen gaat er een woedende tweet de wereld in. Internet is de perfecte uitlaatklep voor gefrustreerde lieden die het een uitdaging vinden anderen zo hard mogelijk te treffen. Heerlijk anoniem, zonder je af te vragen hoe kwetsend je uitingen kunnen zijn.

Minder schokkend, maar erg vermoeiend, is het eindeloze gejeremieer over de kleinste dingen. Maandagochtend, een regenbui, de verkiezingen, de uitslag van de verkiezingen, de formatie – iedereen doet er zijn of haar zegje over. En waarom eigenlijk? Wat maakt mopperen zo aantrekkelijk? Daar zijn drie redenen voor, vertelt geluksprofessor Patrick van Hees in een artikel op de site van de NOS. De negativity bias, vrijheid van meningsuiting en de invloed van politici en media. De aanleiding voor het artikel is de CBS-conclusie dat bijna 90% van de Nederlanders zich gelukkig voelt. En toch klagen we steen en been. Patrick van Hees stelt dat we zijn getraind om negatieve dingen eerder te zien dan positieve dingen, de negativity bias. Dit is een overlevingstechniek uit de oertijd. Ook zegt Van Hees dat er een overdreven focus is op het negatieve: als je in de media hoort dat iets fout gaat, worden deze klachten snel overgenomen.

Zelf denk ik dat klagen ook een gevoel van politieke correctheid of zelfs superioriteit kan geven: ‘Kijk mij eens kritisch nadenken’. ‘Ik ben het niet snel met iemand eens.’ Kritisch zijn is natuurlijk goed, je hoeft niet alles te pikken. En als een pakje niet bezorgd wordt is klagen alleen maar effectief; je hebt immers recht op dat product. Maar klagen om het klagen veroorzaakt een negatieve sfeer. En dat is wat initiatieven als  #nietnegatief en #tevredenlander proberen te doorbreken. Maar hoe dan? Door lief en aardig te zijn en alles over je heen te laten komen? Nee. Marnix geeft een paar tips in een van zijn eerste blogs: je hoeft niet altijd te reageren. Gun die ander het laatste woord. En niks is persoonlijk: als iemand je afzeikt, gaat het altijd over die ander.

Ik word er blij van. En het daagt me uit. Door me in te spannen niet negatief te zijn, doorbreek ik mijn vaste patronen. In een wereld waarin we soms overstelpt worden door narigheid klamp ik me vast aan dit soort lichtpuntjes.

 

 

mislukt

‘Wat is uw grootste mislukking?’ is de vraag van de week in het zaterdagse katern Tijd van Trouw. Mijn antwoord heb ik gisteren al aan de krant verzonden. Maar omdat je van Trouw slechts 120 woorden mag gebruiken, borduur ik hier nog even voort op het onderwerp. Mijn blogs mogen gelukkig zo lang worden als ik zelf wil. Ik zal me inhouden, maar over het onderwerp ‘falen’ kan ik eindeloos doorschrijven. Het imperfecte, het onaffe, de mislukking (wat is dat eigenlijk?) – ik kan me er veel meer mee identificeren dan met het succesverhaal. Met mensen die altijd lachend door het leven lijken te gaan. Die ongegeneerd opscheppen over hun perfecte kinderen, die mooi en intelligent zijn én in het begenadigdenklasje van de hockey zitten (dat klasje heeft een naam, maar die vergeet ik altijd). Mensen die natuurlijk nog steeds gelukkig samen zijn met hun jeugdliefde. Die drie keer per jaar met vakantie gaan. Die nooit geconfronteerd lijken te worden met ziekte of dood. Die leuke banen hebben en wooncarrière maken. Ze zijn inmiddels toe aan een twee-onder-één-kap, mijn generatiegenoten.

Ik realiseer me dat deze opsomming naar kinnesinne kan rieken. Maar zo is het niet bedoeld. Ik gun het ze, echt. Maar ik voel me veel meer verwant met hen die het ogenschijnlijk stukken minder voor elkaar hebben. Met mensen die de mislukking kennen.

Bestaat dat eigenlijk wel, ‘mislukt’? In mijn leven zijn diverse zaken anders verlopen dan ik van te voren had bedacht. Lang geleden trouwde ik – dat huwelijk is al jaren voorbij. En ook de relatie die daarop volgde is, zoals dat genoemd wordt, ‘mislukt’. Maar wat is dat, een mislukte relatie? Wanneer is een relatie gelukt? Als je bij elkaar blijft? Als je samen oud wordt? Volgens mij kunnen vriendschappen of (liefdes)relaties helemaal niet lukken of mislukken. ‘Lukken’ betekent dat je succesvol je doel hebt bereikt.

Voor je rijbewijs kun je slagen. Je kunt je opleiding succesvol afronden. Een offerte uitbrengen en de klus krijgen. Je kunt een ingewikkeld Jamie Oliver-recept uitproberen, twee uur in de keuken staan en uiteindelijk een gerecht serveren dat er precies zo uitziet als op het plaatje. In al die gevallen kun je spreken van ‘gelukt’. Een relatie echter blijft altijd hard werken. Het is nooit klaar. Tenzij je elkaar niet meer gelukkig maakt. De relatiebreuk betekent in dat geval een nieuw begin. Je gunt elkaar een nieuwe start. En dat noem ik bepaald geen mislukking.

Succesverhalen maken mensen moedeloos. Als ik tien minuten naar gebluf geluisterd heb, raak ik verveeld. Ik prijs me gelukkig met mensen om me heen die hun flaters ruimhartig met me delen. Ik doe dat ook met hen. Mijn twijfels, mijn angsten, mijn onzekerheden, ja, zelfs mijn mislukkingen.

Het Trouw-artikel noemt boektitels die je leren om je mislukkingen om te buigen naar succeservaringen. Klinkt goed, maar ik betwijfel of je wel altijd van je fouten leert. En ach, is dat zo erg? Falen levert je in elk geval verhalen op. Sterke verhalen wellicht. Maar ook kwetsbare verhalen. En die zet je niet zo snel in de krant.

alternatieve feiten

Rode hond, kinkhoest, mazelen, difterie – tegen al deze ziekten werden zoon en dochter jaren geleden ingeënt. Het consultatiebureau vertelde me dat de prikken nodig waren. Ik twijfelde geen seconde aan dit advies. Waarom zou ik? Mede-moeders wezen me echter op de stichting Krities Prikken. Wist ik wel wat de gevolgen konden zijn van zo’n inenting?  En wie zei me dat het toegediende goedje wel echt het juiste serum zou zijn? Nee, hun kinders werden niet aan de consultatiebureauprikzucht overgeleverd. Trouwens, waren de voedingsrichtlijnen wel in de haak?

Noem me naïef, maar ik volgde probleemloos het Rijksvaccinatieprogramma. Ook vertrouw ik blindelings op de deskundigheid van de loodgieter, de boekhouder, de kapper en de buschauffeur. Toen ik studeerde ging ik ervan uit dat de colleges van mijn docenten op wetenschappelijke feiten waren gebaseerd. En als ik mijn krant lees, twijfel ik er niet aan dat de juiste bronnen zijn geraadpleegd en dat er hoor en wederhoor is toegepast. Misschien is dit een oliedomme grondhouding. Maar ik vind het een zegen dat ik niet voortdurend hoef na te denken of het wel klopt wat ik lees, eet, hoor en zie. Stel je voor dat ik de hele dag alles zou moeten wantrouwen: is de melk die ik in mijn winkelmandje stop niet vergiftigd? Krijg ik geen nepgeld terug van de caissière? Ik ben er dankbaar voor dat ik in een land woon waar ik dit vertrouwen kán hebben. Ik ben blij met de journalistiek, de rechtspraak en de wetenschap: zij zorgen ervoor dat ik in discussie kan op basis van kennis van zaken. Dat ik me niet hoef te bedienen van onderbuikgevoelens. Dat ik mijn meningen op feiten kan baseren en dat ik, als ik ergens iets van wil of moet vinden, de juiste afweging kan maken.

Want kritisch ben ik zeker. Ik heb zo mijn meningen. Je mening geven is echter iets anders dan lukraak iets schreeuwen omdat je zo graag je eigen stemgeluid hoort. Ik schrik van uitspraken als ‘een feit is ook maar een mening‘. En van de makkelijke manier waarop iets wat niet in je straatje past, aan de kant wordt geschoven. Een vrouwenmars waar miljoenen vrouwen wereldwijd aan deelnamen? Meneer Trump besteedde er geen aandacht aan. En dat er aanzienlijk minder aanwezigen waren bij zijn inhuldiging dan tijdens die van Obama, werd afgedaan als manipulatie van de pers. Er was sprake van ‘alternatieve feiten’. Waar kennis voorheen macht was, wordt expertise nu als onzin afgedaan. Deskundigen zijn ‘elitair’.

Ik wil de nuance terug. Een discussie gebaseerd op argumenten. Een debat waarin mensen elkaar in hun waarde laten. En dus pleit ik ervoor om de verongelijkte toon in (Twitter-)discussies om te buigen naar het kritisch bevragen van jezelf. Als je rept van ‘steeds hogere kosten’ of ‘steeds minder mensen’, om welke hoeveelheden gaat het dan precies? Heb je dat uitgezocht? Welk boek heb je gelezen, welk onderzoek heb je gedaan voordat je je mening uitbraakte? Durf te lezen. Durf te luisteren. Geef je mening als het moet, vertrouw op feiten als het kan. Zo breng je nuance aan in het debat. En nuanceringen, daar kom je verder mee dan met alternatieve feiten.*

*NB: dit is geen feit, maar een mening.

 

 

 

2017 in drie woorden

Goede voornemens? Onzin. Ik kan me voornemen vaker te gaan sporten of geen bitterballen meer te eten omdat ik af wil vallen. Maar zulke rigoureuze gedragsveranderingen zitten er niet in. Dus laat ik realistisch zijn. Wel heb ik enkele zaken bedacht die ik mezelf toewens in het nieuwe jaar. Het zijn er drie en ik laat ze voor mijn eigen gemak allitereren – dat vergroot de kans dat ze in 2017 op mijn netvlies blijven staan. Dit zijn ze: lezen, lanterfanten en laten.

Lezen doe ik dagelijks, maar dan gaat het vooral om zakelijke teksten voor mijn werk. De krant lezen doe ik ook. Abonnementen op tijdschriften heb ik echter opgezegd: tegen de tijd dat ik ze uit het cellofaantje haalde waren alle artikelen al achterhaald. En voor het lezen van interessante boeken maak ik enkel tijd tijdens zomervakanties. Terwijl het zo fijn is. Vooral het lezen van romans mis ik echt. Dat verliezende lezen, in een andere werkelijkheid stappen – ik houd ervan. Ali Smits verwoordt het precies zoals ik het zie: ‘Books mean all possibilities. They mean moving out of yourself, losing yourself, dying of thirst and living to your full.’ De stapel in mijn vensterbank wordt het komend jaar minder statisch: ik pak vaker een boek.

Lanterfanten wordt al een grotere uitdaging. Ik ben gewend om eerst het nodige, dan het nuttige en dan het aangename te doen. En die drieslag, daar kom je lastig vanaf. Nou zijn er ook meer dan voldoende nuttige en nodige zaken te doen. Werken bijvoorbeeld. Of boodschappen doen, stofzuigen, rekeningen betalen, kattenbakken verschonen en schilderijen ophangen. Never a dull moment als alleenstaande werkende moeder. Als ik met koffie op de bank zit, voel ik me na een kwartiertje al ongemakkelijk worden. Laat staan als ik tv zou kijken. Dat doe ik dan ook niet; hooguit naar zinvolle documentaires of een enkele speelfilm. Het aangename sla ik zeker niet over: dat zijn voor mij de afspraken met vrienden, borrels en etentjes en culturele uitstapjes naar festivals, concerten, musea en bioscoop. Ik doe dit regelmatig, dus het onderdeel ‘aangenaam’ komt ruimschoots aan bod. Het lijkt me echter heerlijk om af en toe gewoon eens neer te ploffen op de bank en voor me uit te staren. Lege tijd te ervaren. Omdat die leegte, die rust, ook zoveel op kan leveren.

Laten gaat aan lanterfanten vooraf. Want door niet te doen, maak je ruimte voor andere dingen dan werk en huishouden. Ik ben een doener, een ondernemer. En dat past ook bij me. Ik vind het leuk om plannen te maken, iets nieuws op te pakken, mensen te leren kennen. Hard werken vind ik prima. Ik houd van mijn werk. Maar ik mag wel eens wat vaker tijd voor mezelf maken. En daarvoor moet je dingen kunnen nalaten. Om dit voor elkaar te krijgen, ben ik eind vorig jaar met professional organizer Martine om de tafel gaan zitten om te kijken hoe ik mijn werk efficiënter in kan richten. Ik werk nu mijn mail sneller weg en maak per week een heel precieze to-do-lijst. Klinkt eenvoudig, maar het maakt voor mij nu al een wereld van verschil. Waar ik voorheen dacht ‘o, die klus kan er nog wel even bij’ zie ik tegenwoordig in 1 oogopslag: ‘deze week zit te vol, dat gaat niet meer’. Natuurlijk is dit slechts een middel. Ik weet dat het niet zaligmakend is. Actief bezig zijn zit nou eenmaal in mijn natuur. Maar het voelt goed om op deze manier het nieuwe jaar te beginnen. Het geeft me meer grip op mijn werk.

Wordt mijn leven nou heeeeel anders? Ik denk het niet. Maar het is goed dit soort thema’s te benoemen en niet in je hoofd te laten rondzingen. Goed voor mezelf en voor anderen – al was het maar om met elkaar van gedachten te wisselen over deze zaken. Want ik weet dat ik bepaald niet de enige ben die bezig is al die verschillende ballen in de lucht te houden. Ik hoor dan ook graag jouw tips of ervaringen.

Ik wens je een mooi, gelukkig en gezond 2017!

 

2016 in vier woorden

Geloof, hoop, liefde en tijd. Dat zijn voor mij de sleutelwoorden voor 2016. Ik gebruik ze als kapstok bij mijn terugblik op het jaar. En dan begin ik met het lastigste woord: tijd. Of liever gezegd – het gebrek eraan.

Ik geloof dat het niet voor niets was dat ik mijn horloge afgelopen zomer verloor. Een paar uur later vond ik het kapotgetrapt terug op de stoep van een winkel. Dit horloge, dat ik kreeg van mijn moeder, is me zeer dierbaar. Mijn moeder kreeg het van mijn vader op hun verlovingsdag. Omdat mama het klokje te los om haar pols vond zitten, gaf ze het op mijn achttiende aan mij. Sindsdien heb ik het altijd gedragen. Het was dus een schok om het kwijt te zijn. Gelukkig vond ik een uitstekende horlogemaker die het klokje heeft gerepareerd. Maar dat betekende wel dat ik een maand lang niet kon zien hoe laat het was. En dat maakte me ervan bewust wat voor issue tijd voor me is. Op tijd zijn, afspraken nakomen, van de ene bespreking naar de andere vliegen – zo ziet mijn werkweek er meestal uit. Ik kom altijd nét tijd tekort. Omdat er zoveel leuke opdrachten zijn. Omdat ik met zoveel leuke mensen wil afspreken. Omdat ik ook tijd wil maken voor vrijwilligerswerk. Al jaren worstel ik met een overvolle agenda. Al jaren weet ik, voel ik, dat het anders moet. Dit jaar kreeg ik verschillende signalen dat het de hoogste tijd wordt dit probleem echt serieus te nemen. Het kapotte horloge zei me: ‘Hoe lekker zou het zijn om af en toe tijdloos te leven? Gewoon te kunnen lummelen, de boel de boel te laten?’ Tijdens tekstschrijverscongres Tekstnetwerken kreeg ik nog zo’n signaal. Schrijver Marcel van Driel zei in zijn presentatie ‘Zeg vaker NEE’: ‘Elke dag krijg je 86.400 seconden. Daarmee kun je doen wat je wilt. Aan het eind van de dag zijn ze op.’ Marcel koos ervoor om iedere dag maar vier uur te werken. Hoe doet hij dat toch, dacht ik jaloers. Maar het bleef bij denken. Totdat ik dit najaar, wekenlang meer dan fulltime werkend aan een grote klus, dacht: ‘NU ga ik er werk van maken. Ik wil echt meer tijd voor mijn kinderen, mijn lief, mijn vrienden en familie. En eh …. ook meer tijd voor mezelf.’ Want vooral mezelf loop ik met deze levenshouding voorbij. En met mezelf moet ik het toch maar zien uit te houden. Uiteindelijk ben ik de enige die mij altijd vergezelt bij het overstappen van de drempel naar het nieuwe jaar. Het thema ‘beter omgaan met je tijd’ staat nu hoog op de (jaja, daar is -ie weer) agenda. Ik heb allerlei processen in gang gezet. Daarover meer in mijn nieuwjaarsblog. 

De tijd even stil laten staan: daar heb je hulp bij nodig. En dat brengt me op sleutelwoord 2 van 2016: geloof. Religie is relatief nieuw in mijn leven. Ik ga regelmatig naar de kerk, doe al een paar jaar mee aan de veertigdagentijd en de Paaswake in de EUG. Wat religie precies voor me betekent is lastig in woorden uit te leggen. Tijdens een viering gaat het voor mij over het onalledaagse – met woorden, maar vooral in geuren, licht, klanken: het zintuigelijke. Ik word even stil, word boven mezelf uitgetild. In het afgelopen jaar heb ik veel gesprekken gehad over religie omdat ik rooms-katholiek wil worden. En dus was geloven een belangrijk thema in 2016.

Waarom het thema ‘hoop’? De gebeurtenissen in de wereld stemden ons regelmatig somber, het afgelopen jaar. Aanslagen, oorlogsgeweld, Trump als nieuwe president –  het zijn weinig hoopgevende ontwikkelingen. Het zou makkelijk zijn om hierdoor cynisch en verzuurd te raken. Maar dat wil ik niet. Ik klamp me, naïef misschien, vast aan de  hoop en het vertrouwen. De mensen die na een aanslag samenkomen om bloemen neer te leggen en kaarsen te branden. Die weigeren de kerstmarkt of de bioscoop te mijden omdat er wellicht een volgende aanslag kan volgen. Hoe negatief het er ook uitziet in de wereld, ik blijf vertrouwen. Omdat ik ook de hoopvolle tekenen zie in mijn eigen omgeving. De lokale initiatieven voor duurzaamheid en ‘samen delen’ bijvoorbeeld. Het Broodfonds waarbij ik me heb aangesloten, waarin mensen elkaar kennen en hun zorgen delen met elkaar. Ook denk ik met dankbaarheid terug aan de oplossing van een klein persoonlijk drama dat ik een paar maanden geleden meemaakte, namelijk het weer live zetten van mijn kwijtgeraakte blogsite. Ik wil blijven geloven in het goede in de mens.

Het mooiste woord heb ik voor het laatst bewaard: de liefde. Want die was er volop in 2016. Ik ben dankbaar voor de mooie ontmoetingen en de lieve mensen om me heen. We begonnen het jaar in mijn woonkamer met vrienden die elkaar goed en minder goed kenden. We stelden elkaar rake vragen en gaven elkaar de ruimte voor onze verhalen. Het was een fantastische avond. En vele mooie avonden zouden volgen. Urenlange gesprekken voerde ik met vrienden, thuis, op terrassen en in de kroeg (en is het sluitingstijd, dan is er gelukkig nog Kafé België 😉 ). In één van die Utrechtse kroegen ontmoette ik een mooie man. We werden verliefd. En zijn dat nog steeds.

Liefde en trots voelde ik deze zomer toen mijn zoon bij UniC zijn vwo-diploma ondertekende. Een mijlpaal! Dochter maakte alweer de overstap naar de vijfde. Ook bijzonder: voor het eerst in 12 jaar ging ik met exgenoot en onze kinders op zomervakantie. En we vierden het vijftigjarig huwelijksfeest van mijn ouders. Een zonnige, feestelijke dag. Maar soms gaat liefde voorbij. Omdat je het wilt of omdat het niet anders kan. Ik nam afscheid van een paar maatjes die me geen energie meer gaven, van een kortstondige liefde, en helaas ook van vriend Ruud, die veel te jong overleed dit jaar. Mijn oom Ton is afgelopen jaar na een lang ziekbed gestorven. En dan was er de onverwachte, zelfgekozen dood van filmclubmaatje Johan. Ik denk met weemoed aan deze mannen terug.

Liefde ervaar ik ook bij het bezoeken van inspirerende bijeenkomsten, festivals, theaters, musea en filmhuizen. Liefde voor de schoonheid van het leven. Ik bezocht Nijklaester aan het begin van de vastentijd, vierde voor het eerst van mijn leven carnaval (in Oeteldonk). Ik was ook dit jaar weer vele avonden te vinden op de Parade, liep op rode regenlaarsjes door de blubber bij culinair festival Lepeltje Lepeltje, ging naar de boekpresentatie van Mooi niet Alleen, een boek over het solobestaan. Ik bezocht voor het eerst De Beschaving en was daar maar liefst zes uur offline, ging naar de Nacht van de Poëzie, bezocht de spectaculaire uitvoering van Don Giovanni in de Werkspoorkathedraal en het indrukwekkende La Musica 2 van Theater Utrecht, zag prachtige films als Down to Earth en In Pursuit of Silence. En dan was er nog zoveel meer.

Zóveel meer. Wat een zegen dat er een nieuw jaar voor me ligt. 365 dagen die bestaan uit elk 86.400 seconden. Ik ga er zorgvuldig gebruik van maken.

 

overstappen

Lang geleden had het woord ‘overstappen’ één heldere, eenvoudige betekenis. Je had het dan over die zenuwslopende toestand waarbij je je na het verlaten van je trein langs dichte mensenmassa’s op de roltrap naar boven wurmde en koortsachtig dwars door de kluwen reizigers in de stationshal rende, om vervolgens struikelend een trap af te dalen naar het perron dat in het Spoorboekje stond aangegeven. Nipt op tijd zeeg je neer in het boemeltje richting Winterswijk: het overstappen was gelukt.

Sinds de privatisering van de nutsbedrijven en de opheffing van het ziekenfonds heeft ‘overstappen’ een andere lading gekregen. Het is een woord dat vooral opduikt in de drukke decembermaand, een maand waarin je met de tong op de schoenen je werk aan het afronden bent en tegelijkertijd probeert alle feestelijkheden in te plannen, daarbij rekening houdend met agenda’s van familieleden, exen en nieuwe geliefden. Net als je voorzichtig durft te denken dat alles onder controle is, gaat de bel. Twee frisgekapte, in sportieve jacks gestoken studenten staan voor de deur en stellen brutaalweg de vraag: ‘Bij welke energieleverancier bent u aangesloten?’ Als ik, totaal overrompeld, deze privacygevoelige informatie aan de twintigers geef, schudden ze meewarig het hoofd: weet ik wel dat ik bij Frisse Westenwind punt nl vele malen voordeliger uit ben? Ik krijg het dringende advies om over te stappen, nu meteen, in mijn eigen deuropening – doe ik dat niet, dan laat ik vele euro’s voordeel én een gratis tablet liggen! De studenten zijn niet de enigen die deze weken bij me aankloppen. Via de mail en telefonisch ben ik door diverse zorgverzekeraars benaderd met het verzoek om te kiezen voor lagere ziektekosten, kortere wachtlijsten en een veel completer pakket. Stap over, mevrouw Leever! NU!

Maar ik begin er niet aan. Overstappen is gedoe. En gedoe, daar zit ik niet op te wachten. Begrijp me goed: ik ben altijd te porren voor iets nieuws. Experimenteel theater, een pas geopend eetcafé, een onbekend festival – doorgaans sta ik vooraan. Maar gaat het om leveranciers, dan ben ik oerconservatief. Bellen doe ik sinds mensenheugenis via ons voormalige staatstelefoniebedrijf. Gas, licht, water, internet, verzekeringen – in een grijs verleden zette ik mijn handtekening onder een contract, en daar blijft het bij. Wat kunnen mij die paar euro’s meer of minder schelen. Wat ik hier bespaar, geef ik daar weer uit. Ik betaal elke maand voor iets wat moet werken. En het werkt, dus blijf ik zitten waar ik zit. Waarom zou ik me al die onnodige administratieve rompslomp op de hals halen? In dit leven vol twijfels en onzekerheden vind ik het van een heerlijke vastberadenheid getuigen om te weigeren gebruik te maken van de zegeningen van de marktwerking. Nee hoor, bedankt. Ik stap niet over! 

 

op zoek naar stilte

‘Stilte zet je tegen de muur.’ Dat is één van de uitspraken die blijven hangen na het zien van In Pursuit of Silence in ’t Hoogt. De documentaire van de Amerikaanse filmmaker Patrick Shen laat zien wat het effect van stilte en geluid is op onze gezondheid en ons welbevinden. 

De film opent met beelden uit de natuur: we zien een wuivend korenveld en een bos. Het enige geluid is het suizen van de wind door de halmen of de bladeren. Een Japanse onderzoeker vertelt dat hij proefpersonen een paar uur in het bos laat zitten, verbonden aan allerlei meetapparatuur. De stresshormonen nemen aanzienlijk af na een verblijf van een paar uur in de stille natuur. We zien monniken in een klooster en een Amerikaanse student die een ‘zwijggelofte’ heeft afgelegd: hij trekt een jaar lang met zijn rugzak door Amerika en praat niet. Communicatie verloopt via briefjes. Aan de filmmaker wil hij wel laten lezen wat hem dat tot nu toe heeft opgeleverd: de dagen worden vloeiend voor hem en hij komt meer tot de kern van wat er echt toe doet in het leven.

In de film horen we een schitterend verhaal over de componist John Cage, die in de jaren 50 voor het eerst het stuk 4.33 ten gehore bracht. In een concertzaal nam de pianist plaats en bleef 4 minuten en drieëndertig seconden roerloos achter de vleugel zitten. De zaal was uitzinnig van woede; het publiek eiste zijn geld terug. Het riep de vraag op: is dit wel muziek? Cage wilde met dit experiment aantonen dat er altijd geluid is, ook al kinkt er geen muziek: je hoort je eigen hartslag, de ademhaling van mensen om je heen en ander omgevingsgeluid. En niet te vergeten: je eigen gedachten. Nare herinneringen, vervelende eigenschappen van jezelf of moeilijke kwesties waar je liever niet aan denkt, bijvoorbeeld. Inmiddels wordt de compositie gezien als een meditatief moment. De luisteraars zijn de woede voorbij. (Op Youtube zijn diverse uitvoeringen van 4.33 van John Cage te vinden.)

Stilte is ook eng. Het confronteert je met jezelf. Iemand in de film zegt: we zijn het verleerd om alleen te zijn, we ontvluchten de stilte. Een kwetsbaar beeld in de documentaire is een laag overvliegend vliegtuig, gefilmd vanaf de grond, onder een huis met een rood pannendak. Op het dak zit een vogel. Je hoort het brullende vliegtuig en ziet het kopje van de vogel naar opzij gaan: het diertje is weerloos tegen zoveel overmacht. En wij zijn dat ook. Geluid en afleiding nemen ons in beslag, het overvalt ons. Maar niet altijd. Je kunt er ook voor kiezen om de rust op te zoeken. Je tegen de muur te laten zetten door die stilte en te luisteren naar jezelf. Het is minder saai dan je in eerste instantie zou denken.

 

het romantisch misverstand

‘Wat heb je in anderen lief? Je eigen verwachtingen’, schrijft Nietzsche. En dat is misschien wel de beste omschrijving van romantiseren, stelt Jan Drost in zijn boek Het romantisch misverstand: iemand overstelpen met onze verwachtingen, dromen en idealen en díe vervolgens liefhebben.

De titel van Drosts boek lijkt cynisch. Maar  dat is Het romantisch misverstand zeker niet. Het is een goed doorwrocht pleidooi voor ‘anders denken over liefde’. Met behulp van filosofen als Schopenhauer, Stendhal en Plato laat Drost zien hoe allerlei ideeën over liefde en romantiek in ons hoofd terecht zijn gekomen en onze relaties beïnvloeden. Ideeën als ‘ware liefde is voor eeuwig’ bijvoorbeeld. Komt er na een tijdje een einde aan je relatie, dan is de relatie volgens het romantisch ideaal ‘mislukt’. Nog zo’n ideaalbeeld is ‘er moet meteen een klik zijn, anders klopt het niet.’ Of ‘liefde blijft altijd hetzelfde’.
In elf hoofdstukken ontkracht Jan Drost dit soort idealen. Thema’s die hij bespreekt zijn onder meer ‘dromen van eenheid’, ‘seks en liefde’, ‘je bent van mij’ en ‘de onvoorstelbare ander’. Het is onmogelijk om het boek in een paar honderd woorden samen te vatten. Wel zet ik de belangrijkste conclusies die ik er voor mezelf uithaalde op een rij:

Geef elkaar de ruimte; je bent niet elkaars bezit. Jaloezie is de dreiging van bezitsverlies, schrijft Drost. Dit maakt dat liefde hebzucht wordt. Maar: door bezit te nemen van de ander, wordt die ander minder aantrekkelijk. We worden iets nieuws snel zat omdat het niet nieuw meer is. Zorg dus dat je autonoom blijft, je eigen weg blijft gaan, jezelf blijft ontwikkelen. En stimuleer vooral die ontwikkeling van de ander. Geef elkaar de ruimte en de vrijheid. Omdat dit betekent dat je elkaar werkelijk liefhebt. En omdat het ertoe leidt dat je steeds nieuw blijft voor elkaar. Bovendien, en hier citeert Drost Nietzsche: gun anderen ook het geluk van het gezelschap van jouw geliefde. ‘Merkt u op (als je je geliefde weghoudt bij anderen, OL) dat dit niets anders betekent dan anderen uitsluiten van een kostbaar goed, van geluk en genot, dat u (….) als een draak zijn gouden schat bewaken wil, als de “veroveraar” en uitbuiter.’

Laat de ander zichzelf zijn en probeer hem / haar niet te veranderen. Zolang romantiek zegt adembenemend te zijn, krijgt liefde geen lucht. In dit verband neemt Drost het woord ‘moord’ in de mond. ‘Er bestaat zoiets als wat ik een kleine moord zou willen noemen: het doden van de andersheid van een ander mens. Een voorbeeld van een kleine moord is het verbod. (…) Sommige verboden en geboden worden met de beste bedoelingen opgelegd en het kan ook om de bestwil van de ander gaan, maar het valt niet uit te vlakken dat het neerkomt op een nauwelijks te rechtvaardigen geweldsdaad.’ Elkaar de ruimte geven is hier opnieuw het credo: ‘Het is dus niet alleen liefste, wie ben je? maar ook liefste, wie laat je me zijn?’

Wees geen tegenstanders, maar kies samen voor een ‘hoger doel’. De neiging om de ander te willen veranderen kan uitmonden in een continue strijd. Laat je dit verlangen los, dan sta je niet meer tegenover elkaar, maar naast elkaar. Je kunt dan kiezen voor een focuspunt waar je samen naar kijkt: iets wat je samen wilt bereiken. Jan Drost haalt hier Nietzsche aan, die zegt: ‘Als het hebzuchtige verlangen naar elkaar geweken is voor een nieuwe begeerte en hebzucht, een gemeenschappelijk ideaal van twee personen dat boven hen verheven is, dan ontstaat een soort voortzetting van de liefde met de naam “vriendschap”.’ Ontnuchterend woord misschien voor een relatie. Maar een innige vriendschap kan van net zo grote, wellicht zelfs grotere waarde zijn dan een liefdesrelatie. En je geliefde kán tegelijkertijd je allerbeste maatje zijn.

Streef niet naar eenheid. Eenheid is een romantisch ideaal. Drost: ‘Zie je jou en je geliefde als een tweeheid, dan hoef je je in één klap over veel dingen geen zorgen meer te maken. Dan is het besef van wederzijdse onoverbrugbaarheid geen mislukking meer, maar het fundament waarop liefde de mogelijkheid van bestaan heeft.’

Stop met een relatie als het niet meer werkt. Liefde is niet per se voor altijd, zegt Drost. ‘Liefde die onaangetast blijft door de tijd, terwijl het beter zou zijn wanneer zij voorbijging. Dat is gesloten liefde. De tijd kan er niet bij, waardoor die niet de ruimte krijgt om te stromen en door te gaan.’ En is de relatie voorbij, neem dan de tijd om je wonden te likken: ‘Pas als je weet wat je verliest, als je werkelijk onder ogen durft te zien hoe heftig die liefde was en dat die er nu niet meer is, dan pas kun je afscheid nemen.’ Realiseer je ook dat ‘tijdloze liefde’ niet bestaat: ook al ben je wél heel lang samen, we zijn allemaal sterfelijk. ‘Liefhebben moet samengaan met het accepteren van onze eigen eindigheid en die van de ander.’

Het romantisch misverstand lees je niet in één adem uit; ik had het toch wel een paar weken op m’n nachtkastje liggen. Maar het is een absolute aanrader. Mijn eigen romantische denkbeelden had ik een paar jaar geleden al bijgesteld. Dit boek echter gaf me meer inzicht in het ontstaan van de cliché-beelden over liefde en uitgebreide argumenten voor een meer nuchtere kijk op liefde en relaties.
Lees ook dit interview met Jan Drost in de Volkskrant